De kuus van den Deelgaard

24-12-2022

Speciaal voor kerst hebben wij dit mooie verhaal uit de rijke geschiedenis van de gemeente Echt-Susteren voor jullie. Het oorspronkelijke verhaal, in het Limburgs, is hier te lezen.

Heel lang geleden werd er in Midden-Limburg op een aparte manier Kerstmis gevierd. Dat gebeurde in Echt, een van de grootste gemeenten van ons land. Aan de ene kant ligt het tegen de Duitse grens en aan de andere kant ligt de Maas.

Vroeger was er in Echt maar één parochie. Alle mensen moesten naar de grote kerk in Echt en jullie begrijpen dat zo’n lange kerkgang niet altijd prettig was. Van de ene kant van de gemeente liep men door de vieze leemwegen en modder en van de andere kant over het zandspoor van de bosweg, met kuilen tot aan de knieën. En als het had gesneeuwd of geijzeld en bij motregen of mist was het lastig om in het donker de goede richting aan te houden. Het was al eens gebeurd dat een kapelaan uit Echt ’s morgens op pad ging voor een ziekenzalving en ’s avonds pas terugkwam.

“In de blauwe vrieslucht blonken de sterren als koperen geschuurde klompennagels.”

Het laatste huis van de parochie lag op de Deelgaard. Die familie woonde wel twee uur van de kerk. Met kerst vertrokken ze gewoonlijk al om een uur of elf naar Echt voor de mis. Met in de ene hand de brandende lantaarn en in de andere hand de rammelende rozenkrans, gingen ze met de hele familie en buurtbewoners op pad. Wanneer ze langs de hutten en huizen van Echterbosch kwamen, sloeg er ergens een deur dicht en sloten zich weer enkele kerkgangers aan bij de groep. De handen in dikke handschoenen, het gezicht in wollen sjaals, harige berenmutsen op het hoofd en de geschuurde klompen aan de voeten trokken ze door het dennenbos, bezaaid met poedersneeuw en ijspegels. In de blauwe vrieslucht blonken de sterren als koperen geschuurde klompennagels.

Bij de Haeselaar bleven ze even staan om te luisteren of ze de verzonken kerstklokken konden horen, die daar door de duivel in het Bolvèn gegooid waren. Ook bij Berkelaar lagen ergens klokken en menig Echtenaar beweerde dat hij ze eens had horen luiden. Bij de Pepinusbrug bibberden ze van angst, want in de Haeselaar was het nog lang niet pluis. Daar zat van alles in het veld en het bos… tot weerwolven aan toe. De klompen piepten over de bevroren sneeuw en het bidden van de kerkgangers van de Deelgaard klonk achter de dikke sjaals dof als het geluid van een graanmolen.

1960 Levende kerststal Echt.
Bron: Heemkundekring Echterlandj.

Midden in de groep liep een man zo groot als een reus uit de Echter Reuzekoel. Hij droeg op zijn doorgezakte schouders een geschilde dennenboom van wel 10 meter lang. Het groene dennentopje sleepte aan de achterkant over de witte sneeuw. Dat was de “Kuus van den Deelgaard”, waar iedereen voor de kerk in Echt op stond te wachten. Als HIJ bij de kerk gearriveerd was, dan begon pas de Kerstmis.

De grote klok van Echt kon je al duidelijk horen. Die luidde van twaalf tot één aan een stuk door om de kerkgangers die van zo ver moesten komen op het goede spoor te houden. De kerkgangers bleven even staan, staken de handen op en riepen “Hoor de grote klok van Echt”.

Tegen één uur kwam de groep van de Deelgaard bij de Plats om de hoek. Daar stonden in lange rijen honderden mensen te wachten, van Echt en de gehuchten, van Schilberg, Pey, Aasterberg, Ophoven en die van Ohé en Laak. Die van groot en klein Berkelaar, Sint Joost en ’t Hingen. Iedereen ging opzij om de Kuus van de Deelgaard door te laten. Het lukte hem ternauwernood de lange boom te keren  en hij stond nu voor de zware eiken deur van de kerk. Hij pakte de boom met twee handen in het midden vast, spuugde eerst eens in zijn handen en bonsde toen driemaal met de onderkant van de boom tegen de deur. Dit dreunde over het kerkplein en hij riep: “Doe de deur open, de Kuus van den Deelgaard staat voor de deur!”.

“Naast de kerstkrib plantte hij het eerste offer: een dennenboom uit Echterbosch, met ’t groene topje, om daarmee door het jaar heen de spinnenwebben uit het gewelf te vegen.”

Langzaam ging de kerkdeur open als een schuurdeur. De Kuus veegde met een rode zakdoek het zweet af, stampte de sneeuw van de geschuurde klompen, veegde zijn neus af en liep voorop met de boom de verlichte kerk binnen. Naast de kerstkrib plantte hij het eerste offer: een dennenboom uit Echterbosch, met ’t groene topje, om daarmee door het jaar heen de spinnenwebben uit het gewelf te vegen.

Duizend lampjes, muziek en zang, wierook en kaarsen, groen en bloemen sierden de kerk en de grote klok boven in de toren kwam langzaam tot stilstand. Nu kon de Kerstmis beginnen en daar kwamen de misdienaars en priesters naar het altaar en zetten het ‘Te Deum’ in. De kerkgangers baden en luisterden en dachten ook al eens aan de gloeiende kerstblok die lag te sissen in de haard als ze straks thuis kwamen.

Een koorzangertje zong ‘Adeste fideles!’.

Wie eens een Echter Kerstmis heeft meegemaakt, die vergeet hem nooit meer!

– Ad Welters